Jan Altink

Uit Wikiquote
Informatie bij zusterprojecten:
artikel in Wikipedia
media bij Commons
Informatie in externe bronnen:
BP pagina in Biografisch portaal
KB pagina in KB-catalogus
RKD pagina in RKD

Jan Altink (Groningen, 19 oktober 1885 – aldaar, 6 december 1971) was een Nederlandse kunstenaar, aangesloten bij de Groningse kunstenaarsgroep De Ploeg; hij schilderde veel het Groningse land en ook van tijd tot tijd portretten van mensen om hem heen. Daarnaast maakte hij grafiek..

Citaten van Jan Altink - chronologisch[bewerken]

Citaten, tot 1928[bewerken]

  • „Omdat er in Groningen niet zoveel te doen was op kunstgebied dacht ik aan ontginnen, het omwoelen van de aarde en dus ook aan ploegen. Vandaar de naam De Ploeg. (1918)”
  • Bron: Cees Hofsteenge, in De Ploeg 1918-1941. De hoogtijdagen, Groningen 1993, p. 30
  • Aanhaling(en): Jan Schlimbach, 'Groninger kunstkring De Ploeg bestaat honderd jaar: Wat is het en wat doet het?', in Dagblad van het Noorden, 5 juni 2018
  • Jan Altink was in 1918 een van de vijf initiatiefnemers tot de nieuwe kunstkring in Groningen: De Ploeg. Hij was ook de bedenker van de naam, die in de eerste statuten van De Ploeg van 14 juni 1918 officieel werd vastgelegd
  • „Ben met een schilderij bezig. Twee vrouwen op een landweg op den uitkijk naar een aankomende wagen.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief uit Groningen, 1925; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 13; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Kenmerkend uit deze jaren zijn Altinks landschappen met een hoge horizon en een weg met figuren, van onder naar boven door het schilderij
  • „En zou de beslistheid waarmee die kleuren worden gekozen [door De Ploeg-kunstenaars] niet oorzaak zijn, dat sommigen [recensenten] spreken van ruw en gewild? Ga naar buiten en bekijk alles zonder belangstelling, alles is dan neutraal [..] Alles grijs. Maar geef je over en zie alles buiten eens zoveel mogelijk in verband en als tegenstelling tot elkaar, dan wordt het anders..”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief aan Henk Ongering, 1925-26; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 16; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Altink reageerde geïrriteerd op de kunstrecensies die het werk van De Ploeg - en dus ook van hem zelf - als 'ruw, gewild, overdreven, ongepolijst' beoordeelden, als niet-natuurlijk. Overigens zou na 1926 zijn eigen kleurgebruik minder expressief worden
  • „Het [schilderij] is n.l. zeker gewild, van 't begin tot 't eind, maar aanleiding daartoe heeft de natuur gegeven en als men mocht denken dat ik b.v. die paarden, die ge van mij hebt, even goed in geel of blauw of rood had kunnen schilderen, dan verstaat men het schilderij niet of het is te zwak van expressie. Ik voor mij geloof het eerste. En ruw zijn ze ook.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief aan Henk Ongering, 1925-26; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 16; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Zelden verdedigde Altink zo fel zijn wijze van schilderen, dat het wel degelijk vanuit de natuur ontstond, en dat zijn kleurkeuze daar altijd mee verbonden bleef - ook al waren de kleuren fel en ruw. De natuur zelf is ruw volgens Altink. Henk Ongering had een werk met paarden van hem
  • „Ik heb een schilderij van Blauwburchtje gemaakt met die groote wilgeboomen vanaf de dijk en de stadskant [Groningen] gezien erop. Als het morgen goed weer is, ga ik naar buiten te werken met een groot doek.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen 3 september 1926, aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 11; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Blauwburchtje was een landelijke plek aan de noordkant van Groningen, waar de kunstenaars van De Ploeg vaak en graag schilderden
  • „Gisteren een ding geschilderd met 2 witte kalveren in de hof.. Heel licht en fleurig. ’t Was er zoo geweldig mooi en ’s avonds een nevel uit het land op steeg, die door de ondergaande zon heelemaal zilverig rose was en waarin alle gedaantes van koeien en maaiers enz. als heel vreemde wondere wezens aandeden. Groot en fantastisch.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief uit Groningen (c. 1926-27), aan Henk Ongering; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, pp. 19-20; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Opvallend in dit citaat is de sterke nadruk op het licht, de zachte kleuren en de atmosfeer van het landschap
  • „Ik heb een pater op bezoek gehad om staties van Otto van Rees te komen beoordelen. ‘k Vond er wel goeds in maar soms erg beroerd van kleur. Ze waren voor Indië bestemd.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief aan Henk Ongering, c. 1927; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 17; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Dit citaat illustreert het contact dat Altink had met de katholieke wereld over o.a. glas-in-loodramen. Ook met pater Ryamond van Bergen uit Zwolle - die zelf glasramen maakte - wisselde hij regelmatig ervaringen uit
  • „De dingen hebben geen kleur. Alleen het licht heeft kleur. De dingen of liever de stof, waarvan ze opgebouwd zijn, heeft alleen maar het vermogen om een of meer kleuren tegelijk van het licht terug te kaatsen. [..] Verder wordt kleur toch bepaald door de omgeving en door de gemoedstoestand van de schilder. Nee, het licht is alles.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief aan Henk Ongering, c. 1927
  • Aanhaling(en): Betty van Garrel, 'Jan AltinkDe Nescio van de schilderkunst', in Hollands Diep nr 18, 28 augustus 1976, pp. 20-22
  • Dit is een late reactie van Altink op een artikel over de fauvist André Derain in Das Kunstblatt van oktober 1919. Altink is hier zeer uitgesproken over het belang van het licht voor het bestaan van de kleur. Eerst is er licht - pas dan is er kleur
  • „Ik heb nog een groot ding geschilderd van de appelhof in Blauw burchtje met de zon erin. Een heel eigenaardig onderwerp. Je ziet zoowat niets dan vlekken en flitsen kleur.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief c. 1927 met schets, aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): onbekend
  • In zijn brieven aan Ongering werd de geschreven tekst vanf circa 1926-27 steeds vaker gecombineerd met snelle schetsjes van de locatie of het onderwerp. De beschreven waarneming in Altinks citaat is sterk gefocused op het licht
  • „Job Hansen leest me af en toe wat voor uit die Fransche brieven van van Gogh. Daar staan zeer mooie dingen in. In de Kunstzaal in Den Haag zag ik nog die tuinman of boer van hem met die stroohoed op, een mooi ding. In de buurt hing een ding van Jan Sluyters ['Kinderslaapkamer'], een kind in een wiegje met papavers op de voorgrond. Dat wordt dan zo onecht [..] Geraffineerdheid.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief uit Groningen (1920-1928), aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 9; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Vanaf zijn vroege schilder jaren al was Van Gogh een grote inspiratie voor Jan Altink. Hij zag Van Gogh (en ook zichzelf) als een kunstenaar die schilderde vanuit de bewondering voor wat hij zag en koos als zijn onderwerp
  • „Gisteren in sterke wind en zon een groot schilderij van blauw burchtje gemaakt. [..] Dan kan het daar zoo eigenaardig woest zijn. Er komt in zoo'n ding toch wat anders als die uit 't hoofd op 't atelier gemaakt worden gemaakt. Wat het beste is weet ik zoo niet.”
  • Bron: Jan Altink, ongedateerde brief uit Groningen (1920-1928), aan Henk Ongering; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 11; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Opvallend in dit citaat is de onzekerheid van Altink over de beste werkwijze: of het landschap buiten ter plekke schilderen - of het in het atelier naar zijn schetsen schilderen. Hij voelde zich dan ook sterk verbonden met alles in het landschap, inclusief de atmosfeer, wat uit zijn beschrijvingen blijkt

Citaten, vanaf 1928[bewerken]

  • „..is het 'houtsnijden' over me gekomen als de anderdaagsche koorts, hardnekkig en irriterend. 'k Had voor 2 gulden hout gekocht en [dat] heb ik vrijwel achter elkaar versneden: 6 houtsnedes..”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen eind april 1928, aan Nelly Hubbeling (zijn latere vrouw)
  • Aanhaling(en): Cees Hofsteenge en Jikke van der Spek , 'Jan Altink - een biografische schets' in Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 37; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Het maken van grafiek in de primitieve methode van de houtsnede sprak veel kunstenaars van De Ploeg sterk aan. Er werd vaak collectief gesneden en gedrukt
  • „Gistermorgen zijn Job [Hansen] en ik met de fiets over de Wolddijk in Zuidwolde gegaan. [..] Door de vorst was het riet hier en daar bevroren en oranjeachtig gekleurd. Dat leek prachtig met de zon erin.. Ook het loof van andere gewassen werd al bruin [..] En dan daarbij het fijne violet van de grond en de blauwe verten; ’t Was heel mooi.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen 8 oktober 1928, aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 20; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Altink beschreef het gebied bij Noorddijk, waar ze door de wintervelden liepen. Zijn manier van waarnemen van licht en tinten speelde natuurlijk door in zijn schilderen; zowel thuis in het atelier, als in de natuur zelf
  • „Schreef ik je al dat ik een winterlandschap heb geschilderd? Ik heb het thuis gedaan en ’t is de achterweg naar Zuidwolde. Op de weg een man naast een karretje met een paard ervoor. In het veld een arbeidershuis. Er zit wel wat in van de stemming toen [hij ter plekke er was]. ’t Is heel licht met veel goudkleurig licht erin.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen c. 1928, aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 20; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Dit citaat slaat op 'Winterlandschap', dat Altink in 1928 in zijn atelier schilderde. Het motief van 'man naast kar met paard' gebruikte hij al jaren eerder, maar deze keer was het landschap lichter geschilderd. Ook de figuur was minder sterk aanwezig; het landschap stond centraal
  • „Dinsdag beginnen mijn avondlessen aan de Middelbare Technische School. Ik moet dan lesgeven in stilleven, beeld en levend model.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen 1934, aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): Cees Hofsteenge en Jikke van der Spek , 'Jan Altink - een biografische schets' in Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 45; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Zijn regelmatige inkomen verdiende Altink al vanaf 1912 met het lesgeven in tekenen; zowel overdag als in de avond. Hij gaf les op opleidingen tot in 1951; bovendien gaf hij privé-schilderles in zijn atelier. Het lesgeven deed hij - naast de noodzakelijke inkomsten ervan - met plezier
  • „Nu ben ik in Drenthe bezig, maar moest gisteren voor een zwaar onweer de vlucht nemen.. Vanmiddag maar weer eens probeeren in de hoop dat ’t mij gelukt de geest van Drenthe te realiseeren. ’t Is er heel stil en droomerig. Een gehuchtje tussen Eelde en Peize met prachtige zandwegen en oude huizen.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen 11 augustus 1935, aan Henk Ongering; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 20; ISBN 978-90-5048-121-2
  • In latere jaren zocht Altink bewust andere landschappen op in het Noorden van Nederland, dan alleen het Groningse; het 'stille en dromerige' sprak hem blijkbaar hier aan
  • „Hier [in Groningen] wordt weer een tentoonstelling van de kultuurkamer gehouden, werk van de drie noord. [noordelijke] provinciën. Ik doe er niet aan mee, trouwens de meeste niet hier.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen 26 april 1943, aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): Cees Hofsteenge en Jikke van der Spek , 'Jan Altink - een biografische schets' in Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 46; ISBN 978-90-5048-121-2
  • In 1942 moesten alle professionele kunstenaars zich inschrijven bij de Kultuurkamer, maar na enige tijd aarzelen weigerde hij dit, met vele andere kunstenaars van De Ploeg. Daardoor kon hij van mei 1940 tot mei 1945 zijn werk niet publiekelijk exposeren
  • „Maandagmiddag ben ik bij de Koningin [Juliana] op de thee geweest, tegelijk met enkele anderen [kunstenaars [..] 't Was heel ongedwongen, de thee, gebak en sigaretten waren ook goed, maar poseren heeft ze niet gedaan, zoodat 't meest bij kijken is gebleven. In elk geval heb ik nu een behoorlijke voorstelling van haar [..] De kleur van de huid en 't haar is bijzonder mooi. En de kroningsmantel is prachtig van kleur. [..] Het moet nl. een staatsieportret worden.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen 1 december 1949, aan Henk Ongering
  • Aanhaling(en): Cees Hofsteenge en Jikke van der Spek , 'Jan Altink - een biografische schets' in Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 49; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Altink kreeg geregeld betaalde opdrachten voor het schilderen van portretten. In totaal had hij in 1949-50 drie opdrachten voor het schilderen van het staatsieportret van koningin Juliana, o.a. van het gemeentebestuur Groningen en van de Nutsspaarbank
  • „'t is veelal gooi en smijtwerk. Het huisje, boompje, beestje heeft nu plaats gemaakt voor vlekje, streepje, vierkantje, wat minstens zo vervelend is. De wereld is vol avantgardisten en genieën, dank zij critici en museum directeuren. Gelukkig hij die de schepping nog kan bewonderen en er uiting aan kan geven.”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen, 13 juli 1965; kopie in NL-GnGRA, collectie De Ploeg cat. nr. 434-441
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 29 noot 115; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Altink beschrijft enigszins rancuneus het culturele leven in Groningen en de opkomst van de moderne abstracte kunst uit die dagen; tegelijkertijd geeft hij de blijvende bron aan van zijn eigen werk - de inspiratie die hij ook zo sterk in het werk van Van Gogh herkende
  • „Verder ben ik bezig aan een groot schilderij, een landschap van 't Hoge-land. Dit is ook min of meer een opdracht. 't Wordt helemaal aan mij overgelaten wat ik daarvan wil maken. Deze 'opdracht' vind ik prettiger omdat dit land mij meer ligt dan Ten Boer..”
  • Bron: Jan Altink, brief uit Groningen, 5 oktober 1970, aan neef Theo
  • Aanhaling(en): Cees Hofsteenge en Jikke van der Spek , 'Jan Altink - een biografische schets' in Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 54; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Vanaf circa 1945 kreeg hij regelmatig betaalde opdrachten voor het schilderen van een landschap, boerderij of een fabriek. Deze opdracht betrof een landschap; Altink was 85 jaar

Citaten over Jan Altink[bewerken]

  • „De Heer J. Altink, die van de oprichting der school af, met bijzondere toewijding en bekwaamheid les heeft gegeven in het hand- en vaktekenen, bedankte in de loop van het jaar als leeraar wegens een benoeming als zoodanig te Leek.”
  • Bron: K. Bakker, notitie in Jaarverslag van Gem. Ambachtstekenschool, Middelstum; leerjaar 1918-1919
  • Aanhaling(en): Cees Hofsteenge en Jikke van der Spek , 'Jan Altink - een biografische schets' in Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 33; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Altink combineerde deze funktie aan de Avondvakteekenschool in Middelstum bovendien met eenzelfde functie overdag aan de Teekenschool in Zuidbroek. Toch deed hij daarnaast in 1918 ook mee aan de 'Pictura-Tentoonstelling van werk van Groningse kunstenaars en amateurs', in het oude Groninger museum
  • „'t Is knap werk wat hij levert, zowel wat 't teekenen betreft als de kleuren. Hoe heerlijk vlammen niet die papavers.”
  • Bron: onbekende recensent, in Ons Noorden, juli 1919
  • Aanhaling(en): Studio 2000, 'Jan Altink "Blauwe kar bij Blauwborgje"', website van kunsthandel Studio 2000
  • de recensent schreef n.a.v. Altinks inzending voor de Ploeg-expositie bij kunsthandel Ongering, in 1919
  • „Altink is een stoer werker, die zonder tot '-ismen' en uitersten te vervallen, toch prettig aandoend, frisch modern werk levert.”
  • Bron: recensent A.A. in Provinciale Groninger Courant, juni 1922
  • Aanhaling(en): Studio 2000, Altink "Blauwe kar bij Blauwborgje"', website van kunsthandel Studio 2000
  • Rond 1922 trad er een verandering op in zijn werk, vooral t.a.v. zijn kleurgebruik
  • „[Dit zijn] fiere teekenen van een man die rechtop gaat en in deze streeken vertrouwd is.”
  • Bron: Job Hansen, in Teekeningen, J. Wiegers, J. Altink, HN Werkman uitgave van De Ploeg, Groningen, mei 1924
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 11; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Commentaar van op de meestal vlotte schetsen van Altink van het Groningse land; zij waren geplaatst in de bundel Teekeningen, uitgegeven door de kunstenaarsgroep De Ploeg in mei 1924. Toen werd een nieuwe kijk van Altink op het landschap zichtbaar - hij kwam los van Van Gogh
  • „Onder de drie exposeerenden is er één, Jan Altink, die zich vroeger uitgesproken heeft in impressionistische kleuren en vormen, maar nieuwe wegen ging toen hij daarin een eindpunt vond. [..] Een der beste dingen van hem is dat stuk met de paarden aan den voerbak (93). Maar deze paarden zijn blauw.”
  • Bron: M. H. Werkman, recensie over expositie 'Schilderijen en grafische kunst van J. Altink, Jan Wiegers en H.N. Werkman', in De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 28 december 1925
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 14; ISBN 978-90-5048-121-2
  • de recensent Werkman ondersteunde het nieuwe 'wachtwoord' dat de moderne schilder het recht kreeg / nam, om te schilderen in de kleuren die hij zelf koos. Niet langer hoefde hij zich te uiten in de kleuren van de natuur. Altink exposeerde toen ruim 15 werken
  • „Altink moet zich thuis gevoelen in de natuur; iets, dat uit zijn schilderijen blijkt. Er ligt een worsteling verborgen in zijn landschappen. Wanneer ze b.v. buiten geschilderd zijn, worden de kleuren helderder en frisscher, dan wanneer ze thuis op zijn atelier uitgewerkt wordt, dan is het of de schilder niet aan sombere impressies ontkomt, [en] wordt het geheel in andere kleuren, uitingen van de gemoedstoestanden van den schilder, weergegeven.”
  • Bron: W.J. Eelssema, artikel over George Martens en Jan Altink, in De Hollandsche Revue, no 33, 1928, pp. 713-719
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 25, noot 23; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Ook Altink zelf wist niet goed waar hij nou zijn beste schilderijen maakte, binnen of buiten. Buiten had de sfeer / atmosfeer van het landschap zelf duidelijk een sterkere invloed op zijn schilderwijze dan binnen, in het atelier
  • „Dikwijls is het meer de spontaniteit die ons in dit werk aantrekt, dan de ernstig doorgevoerde teekening. J. Altink teekent met zwart krijt, met de pen, met O.I. [= Oost-Indische] inkt op een vlotte wijze, waarbij hij het voornaamste vastlegt, zonder in groote uitvoerigheid te vervallen. Het zijn wat men in de schildersterminologie noemt "goede krabbels" die voor den kunstenaars zelf van belang zijn om zijn geheugen te ondersteunen.”
  • Bron: onbekende recensent, 'Zwart-Wit tentoonstelling van De Ploeg', in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16 maart 1930
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 21; ISBN 978-90-5048-121-2
  • De recensent van het N.R.C. benadrukte hier met name het spontane element in Altinks tekenwerk en waardeerde dit positief; de genoemde tentoonstelling van De Ploeg was overigens in het Stedelijk Museum, Amsterdam
  • „Merkwaardig hoe vaak we op die vroege Ploegschilderijen als thema de landweg tegenkomen, het doek dwars doorkruisend; vooral bij Altink. En de mens over die landweg gaande, het motief van het gaan, het trekken, de actie.”
  • Bron: Jos de Gruyter, tentoonstellingscatalogus 35 jaar moderne kunst in Groningen, uitgave van Groninger museum, 1935
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 13; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Veel geschilderde landschappen van kunstenaars van de Groningse kunstkring De Ploeg uit c. 1925 - 1927 lieten een weg van onder naar boven zien, waarop meestal een persoon liep - op de rug gezien. Het schilderij had meestal een hoge horizon
  • „Bij Jan Altink zagen we graag een iets opener schilderwijze. De verf geeft een al te fors accent aan zijn werk, dat zeker kwaliteiten in kleur en visie heeft. Mijns inziens toont hij zich op deze expositie niet van zijn beste kant.”
  • Bron: Abe J. Kuipers, recensie van tentoonstelling 'De Ploeg in Pictura', in Het Vrije Volk, 25 januari 1946
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 29, noot 106; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Zelfs tot na de oorlog konden sommige recensies kritisch zijn over het opbrengen van de verf door Altink. Dit was trouwens de eerste tentoonstelling sinds vijf lange jaren van Duitse bezetting, waarop hij zijn werk publiekelijk kon exposeren
  • „Na de grijze tonaaltoon van zijn begintijd [tot c. 1924-1925, kwamen] de complementairen [kleuren]: het paars van de klei tegen het groen van het gras..”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Jan Altink en De Ploeg', in Weerwoord, nr. 1. 1965, p. 12
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 13; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Dijkstra maakte Altink in die jaren van dichtbij mee, omdat ze regelmatig samen in het Groningse land schilderden. Ze maakten toen beiden min of meer dezelfde ontwikkeling mee t.a.v. hun kleurgebruik, van impressionistisch naar expressionistisch
  • „We zijn beiden [..] leerlingen en volgelingen van de oude Bach [hun voormalige leraar schilderen] geweest – een echte Haagse School schilder. Ook nadat in Groningen "de vlam in de pan was geslagen" door het expressionisme gingen we nog een gezamenlijke weg. Van het Franse impressionisme hebben we veel geleerd. Op de Groninger klei probeerden we de complementaire kleuren uit: zilvergrijs boven het groen, de lucht paarsblauw boven de gouden paardenbloemenvelden en het gele koren.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Pictura: terugblik op Jan Altink', in Nieuwsblad van het Noorden, 27 oktober 1972
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 39; ISBN 90-400-9898-0
  • Altink en Johan Dijkstra schilderden toen regelmatig samen in het Groningse landschap; ze gebruikten daarbij de inzichten die ze bij hun schilderleraar J.M. Bach hadden opgedaan. Pas daarna ontstond hun echte 'expressionistische' werk
  • „..bij Altink [is er] heel zelden sprake van merkbare "invloeden"; deze schijnbare invloeden vloeiden onmiddellijk voort uit de confrontatie met zijn omgeving, een soms impulsief reageren op het natuurlijke thema dat hij onder handen had, ofwel het algehele culturele klimaat dat op hem inwerkte.”
  • Bron: Jos de Gruyter, Jan Altink 21 october 1885 - 6 december 1978, deel 2., uitgave van Jan Altink Stichting 1978, p. 81
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 18; ISBN 978-90-5048-121-2
  • Ook Han Steenbruggen concludeerde dat na circa 1925 Altink zijn vernieuwende kunst met de rugfiguren [mensen, op de rug gezien] en een hoge horizon van het Groningse land, nauwelijks meer toepaste in zijn latere werk
  • „De suggestieve werking van rugfiguren, een hoge horizon en een naar de einder verlopende weg kent in de kunstgeschiedenis talloze precedenten, maar de wijze waarop Altink ze combineerde en tot een semiotische [..] formule samenvatte om het landschap en het zich verplaatsen van mensen weer te geven was volkomen nieuw.”
  • Bron: Han Steenbruggen, in De Ploeg – schilderijen van de aarde, Groningen 2002, p. 24
  • Aanhaling(en): Mariëtta Jansen, Jan Altink: iconen van het Groningerland, samenstelling, uitgever Groninger Museum, 2011, p. 14; ISBN 978-90-5048-121-2
  • In 1925-1926 werkte Altink met deze benadering in een aantal schilderijen en werken op papier, om haar na deze jaren nauwelijks meer toe te passen
  • „Het schilderij 'Vier paarden' van Jan Altink is in een enkele sessie geschilderd, snel en in een zwierige penseelvoering. Het is een heel mooi voorbeeld van lyrisch expressionisme. Daarin is Altink anders dan zijn Ploeg-collega's Wiegers en Dijkstra, die veel heftiger en expressiever zijn in hun uitingen.”
  • Bron: Han Steenbruggen, in een gesprek met Dirk van Ginkel, 2017
  • Aanhaling(en): Dirk van Ginkel, 'Topstuk Altink voor Belvédère', website De Moanne, 12 april 2017
  • Museum Belvédère heeft in 2017 een belangrijk werk van Jan Altink verworven: 'Vier Paarden', uit c. 1925. Directeur Steenbruggen gaf een reactie

Externe links[bewerken]