Louis Couperus

Uit Wikiquote
Couperus omstreeks 1915
Informatie bij zusterprojecten:
artikel in Wikipedia
media bij Commons
bron(nen) in Wikisource
Informatie in externe bronnen:
BP pagina in Biografisch portaal
DBNL pagina in DBNL
KB pagina in KB-catalogus
RKD pagina in RKD

Louis Marie Anne (Louis) Couperus (Den Haag, 10 juni 1863 – De Steeg, 16 juli 1923) was een Nederlands schrijver.

Briefpassages[bewerken]

  • „Enfin, dat scharrelen met geld zal ik wel tot mijn dood moeten doen, denk ik.”
  • „God, god. Ik moet zoo rekenen om er te komen. Dat vervloekte geld! Wij leven zoo eenvoudig wij het kunnen doen, misschien alleen reizen wij nog te veel, maar daar heb ik soms zoo een behoefte aan: ik kan niet vastgroeien op een plek, maar verder draai ik iedere sou om die ik uitgeef! En het is altijd rekenen en nog eens rekenen: mijn arme vrouw doet wonderen om de boel aan de gang te houden.”
  • „Ik ben ervan overtuigd dat binnen niet al te lange tijd, laat ons zeggen, binnen een eeuw, er geen romans meer zullen worden geschreven.”
  • „Beste vriend, een prospectus zou ik gaarne voor je willen schrijven als ik wist wat er in te zeggen. Maar ik kan heusch zo moeilijk reclame voor mijzelven maken. Misschien kun je zelve iets opstellen …”
  • Bron: Louis Couperus, brief aan L.J. Veen, 20 oktober 1912 in De Correspondentie, Singel Uitgeverijen, 2013, ISBN 9789025300357.
  • Aanhaling(en): Couperus. Een leven in brieven, Boekenbijlage.nl, 14 juli 2013.
  • Antwoord van Couperus op de vraag of hij een tekst wil schrijven voor een prospectus voor Uit blanke steden onder blanke lucht.
  • „Zoo ik ièts ben, ben ik een Hagenaar.”
  • Bron: Louis Couperus, Een Hagenaar terug in Den Haag, Het Vaderland, 13 maart 1915.
  • Aanhaling(en): Het huis van Couperus , Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111, Algemeen-Nederlands Verbond, 2007.
    Louis Couperus Biografie, bibliotheek.nl
  • De eerste zin van het tweedelige feuilleton een Hagenaar terug in Den Haag, die op 13 en 25 maart 1915 verscheen in Het Vaderland.
  • „De Stille kracht geeft vooral weêr de geheimzinnige vijandschap van Javaanschen grond en sfeer en ziel, tegen den Nederlandschen veroveraar. Deze vaak verborgen hostiliteit is een mystiek element in het boek.”
  • „Toen Van Deyssel mij toesprak, ben ik in mijn innerste zeer bewogen geweest. Hij zei mij gevoelens, die ik niet wist, dat die zo innig bestonden in de harten der Voormannen van '80 voor hun medebroeder, die zich misschien steeds wat te ver van hen heeft afgehouden, om geen andere reden, dan dat hij eigenlijk, trots al zijn reputaties, een stil mens is, die geen strijder is vaninatuur als zij waren en die alleen wenste onafhankelijk te arbeiden zoals hij verkoos. Ik herhaal, deze houding is misschien een fout geweest; innerlijk was ik toch van dezelfde mentaliteit als die daar in Amsterdam. Maar - het is vreemd - het scheen, dat Amsterdam in die dagen vér van Den Haag lag, en ik beken het eerlijk, dat is misschien jammer geweest.”

Literair oeuvre[bewerken]

Eline Vere (1888-1899)[bewerken]

(Zie het aparte artikel over het boek Eline Vere van Louis Couperus.)

Noodlot (1890)[bewerken]

  • „Wat ware het heerlijk geweest innig gelukkig als vrienden steeds samen te zijn, steeds samen te leven in een kalm kuis blauw van broederlijkheid, in de gouden extase hunner sympathie, zonder vrouwen...’”
  • „‘O ik bid je, gelóof toch, dat niet alles egoïsme in me is, en dat ik veel, zielsveel van je hou, zoveel als een man bijna nooit van een andere man houdt, omdat je zo goed voor me was...’”

De stille kracht (1900)[bewerken]

  • „Eigenlijk is het leven toch één zelfbedrog, één dwalen in illusie, dacht zij droef, melancholiek. Een groot doel, een werelddoel of een klein doel voor zichzelf, voor zijn eigen lijf en ziel. O God, wat is dat alles weinig! En wat dwalen wij rond, zonder iets te weten. En elk zoekt zijn eigen doeltje, zijn illusie.”
  • Bron: De stille kracht, p. 74
  • Aanhaling(en): Bas Heijne, Niets is opgewassen tegen de leegte, NRC Handelsblad, 27 mei 2005
    Bas Heijne, Echt zien: literatuur in het mediatijdperk, 2011, p. 74
  • Beschreven vanuit het perspectief van Eva Eldersma, met wie Couperus zich identificeerde. Centraal thema is het onvermogen van de hoofdpersonages om de werkelijkheid onder ogen te zien als gevolg van hun eigen verbeelding.

De boeken der kleine zielen (1901-1903)[bewerken]

  • „Het stortregende en Dorine van Lowe was doodmoe, toen zij, die middag, vóor het diner nog even bij Karel en Cateau aanwipte, maar Dorine was tevreden over zich-zelve. Zij was na de lunch dadelijk uitgegaan en had geheel Den Haag doortrippeld en doortramd; zij had veel bereikt zo niet alles en haar vermoeide gezicht stond heel blij en haar levendige zwarte ogen flonkerden.”
  • Bron: Louis Couperus, De boeken der kleine zielen, L.J. Veen, Amsterdam 1901-1903, Eerste deel, Hoofdstuk I.
  • Aanhaling(en): Het huis van Couperus , Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 111, Algemeen-Nederlands Verbond, 2007.
  • Openingsalinea van De boeken der kleine zielen.
  • „Dàt was een prachtig diner geweest, dat diner dat zij gegeven had, het kostte dan ook duur.”
  • Bron: Louis Couperus, De boeken der kleine zielen, L.J. Veen, Amsterdam 1901-1903, Tweede deel, Hoofdstuk III.
  • Aanhaling(en): Duur kosten, OnzeTaal.nl, 25 juli 2014.
  • Over het algemeen wordt "duur kosten" gezien als foutief Nederlands: ofwel een contaminatie van "duur zijn" en "veel kosten", ofwel een te letterlijke vertaling uit het Frans ("coûter cher"). Het citaat van Couperus wordt vaak gebruikt als voorbeeld van het feit dat deze uitdrukking al lange tijd in onze taal voorkomt.

Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan... (1906)[bewerken]

  • „Als een visioen, álle de jaren van zijn leven, had hij het Ding weer zien oprijzen, het vreselijke Ding, dat daar gebaard en geboren was, in die nacht, toen hij, zeker wat koortsig, niet had kunnen slapen, onder de pletterzwarte nacht, die de regen nog omhoog hield, in sterke zeilen, die niet barsten konden, en geen ademhaling doorlieten. Het visioen, neen het Ding, het werkelijke Ding....”

Van en over alles en iedereen (1915)[bewerken]

  • „Ik reis altijd met pauweveêren: hunne prachtige kleuren brengen geluk aan, o lezer: geloof niet, wie u zegt, dat pauweveêren ongeluk aan brengen!”
  • „Onze vreemde nostalgieën dwingen ons telkens andere horizonnen op te roepen rondom onze ziel, die smacht, naar iets, dat zij zelve niet zeggen kan.”

Intieme impressies (1923)[bewerken]

  • „(...) de tragedie van alle de duistere, ons nauwelijks bekende, gewetene machten, die onze lichamen-en-ziel als een onscheidbare uniteit beheersen, tyrannisch domineren tot wij niets meer zijn dan de hijgende prooi in de klauwen van het verschrikkelijke Noodlot.”
  • „Wij, Nederlanders, zijn een vreemd volk. Men moet ons goed kennen, om ons te beminnen, want bijna al onze deugden hebben eene medaille-weêrzijde en deze is het, die vooral den vreemdeling treft. Zoo is onze degelijkheid aan hare weêrzijde zwaarwichtig en vervelend en zo is onze ernst allemachtig saai aan die zijde. Geestig zijn wij niet; humor hebben wij nooit; wij zijn altijd plomp en nooit elegant en daarbij hebben wij een leelijke taal en geen litteratuur.”

Over Couperus[bewerken]

  • „In geen van zijn latere romans heeft hij zich met meer overtuiging in de schaduw van Ibsen en Zola tezamen geplaatst. Het door Netscher aangehangen naturalisme heeft Couperus in geen ander boek zo beziggehouden als hier.”
  • Bron: F. Bastet, Louis Couperus. Een biografie, Amsterdam, 1987, p. 135.
  • Aanhaling(en): G. J. van Bork, Nico Laan, Van romantiek tot postmodernisme: opvattingen over Nederlandse literatuur, 2010, p. 145.
  • Over het boek Noodlot (1890).