Gerard Bilders

Uit Wikiquote
foto van Gerard Bilders, circa 1865
Informatie bij zusterprojecten:
artikel in Wikipedia
media bij Commons
Informatie in externe bronnen:
BP pagina in Biografisch portaal
DBNL pagina in DBNL
KB pagina in KB-catalogus
RKD pagina in RKD

Gerard Bilders (Utrecht, 9 december 1838 – Amsterdam, 8 maart 1865) was een Nederlands kunstschilder, tekenaar, aquarellist en etser van het Nederlandse landschap..

Citaten van Gerard Bilders - chronologisch[bewerken]

1850-1860[bewerken]

  • „Gij, die dit nooit hebt gezien, gij, die u ter rust begeeft, wanneer de maan aan den hemel verschijnt, sta op, wandel en zie! en gij zult meer en meer doordrongen worden van de schoonheden der natuur en van de majesteit Gods! Wat is het heerlijk, de dennen verlicht te zien door de vurige stralen der dalende zon! hoe purperrood zijn dan hunne stammen, hoe schoon hunne mannelijke kruinen! En die grootsche eiken! Maar, ach! die natuurtooneelen zijn niet te beschrijven, zij zijn slechts te gevoelen..”
  • „Ik heb daar dan ook [in het Mauritshuis, Den Haag] reeds Vrijdag 11. een rustpunt gevonden voor Pauls Potter's grooten stier. Ik ben namelijk begonnen het schaap met het lammetje te copiëren, wat geene zeer gemakkelijke taak zal zijn, niettegenstaande de groote eenvoudigheid. Hoe langer ik die schilderij bezie, hoe meer schoonheden er voor mij in zichtbaar worden, en wanneer ik niet stellig en zeker wist, dat ik binnen 's Gravenhage op het Mauritshuis voor mijn schilderezel zat, zou ik denken, dat de beesten leefden en mij, even als in de weide te Oosterbeek, met hunne domme gezichten aanstaarden en vroegen: - wat doe je toch?”
  • „..zóóveel is voor het minst zeker, dat het zien en bestuderen der groote Hollandsche meesters mij opwekt en aanspoort tot het kinderlijk volgen der natuur en zooveel mogelijk daarin die kleine naïveteiten en finesses op te merken en getrouw weer te geven, die zoo noodig zijn om een schoon geheel daar te stellen.”
  • „Zoo als u mij aanraadt, heb ik schetsen van luchten gemaakt, het effect er in aangeduid en de voornaamste kleuren er bij geschreven; ik ben dan nu ook in een klein luchtje wat beter geslaagd; men vindt het ten minste.”
  • „Ik ben nog altijd zoekende, zonder nog gevonden te hebben. De grootste moeijelijkheid voor mij is een rijkdom van vorm en van kleur, van licht en bruin te krijgen, zonder onzuiver en donker van toon of wild van teekening te worden. Ook het groen is een groot struikelblok; den eenen dag schijnt mij te blaauw wat mij den volgenden te geel of te bruin voorkomt. Nog kan ik er nimmer toe komen, over mijne schilderijen dien edelen toon, die charme te brengen, welke ik mij bij het aanleggen of composeren voorstel. Ik vind mijne kleur, om het zoo eens uit te drukken, te plat, niet fijn, niet edel..”
  • Bron: Gerard Bilders, brief aan Johannes Kneppelhout, Den Haag ,14 januari 1858
  • Aanhaling(en): H.F.W. Jeltes, Gerard Bilders, een schildersleven in het midden van de 19de eeuw, A.A.M. Stols, 1947, pp. 19-20
  • De jonge Bilders is vaak kritisch over zijn eigen werk, zeker tegenover zijn mecenas; het citaat toont de enorme sensitiviteit waarmee Bilders naar de kleurverhoudingen zoekt, èn de toonwaarde ervan
  • „Hoe heerlijk zijn die Zwitsersche meeren! Ze zijn zoo ruim, en men ademt er zoo vrij [..] Het is romantisch schoon, en alles vereenigt zich om het tot een waar genot te maken zich op die wateren te bevinden, die zoo kristalhelder zijn en zoo vriendelijk blaauw. Het kwam mij voor alsof dit water vloeibaarder was dan elk ander; ieder dropje, dat de raderen der boot opwierpen, viel er als een klare diamant in terug; geen vuil schuim, geene graauwe voren, alles helder en doorschijnend. Niet minder bemin ik toch de graauwe wateren van mijn Holland, hunne ernstige, eenigszins droeve kleur, die zoo goed overeenkomt met de even grijze luchten en dampen, die er over heen hangen. Ik vind in onze wateren meer geheimzinnigs, dichterlijks; ze geven te denken en te peinzen, een Zwitsersch meer doet levendig en warm gevoelen.”
  • „Het was heerlijk koel; de maan kwam even tevoorschijn, en de rotsen schenen veel groter dan ze werkelijk waren, en ware het mogelijk geweest, dan had men zeker studies bij maneschijn geschilderd, want de lijnen en brede schaduwen waren verrukkelijk, en alles was groots en indrukwekkend schoon. De bergen waren zilverachtig verlicht en kwamen fijn uit tegen het geheimzinnige blauw der lucht, dat blauw bij maanlicht, hetwelk zulk een onbestemde, diepe toon heeft en eigenlijk geen blauw is.”
  • Bron: Gerard Bilders, brief aan Johannes Kneppelhout vanuit Savoy, Switserland, (bij Genève), September 1858
  • Aanhaling(en): Wim Zaal, Vrolijk versterven; Gerard Bilders - een keuze uit zijn dagboek en brieven; Meulenhoff Amsterdam, 1974, p. 19; ISBN 90 290 0217 4
  • Subtiele waarnemingen van het Zwitsers landschap bij late avond, gezien door de schilders-ogen van Gerard Bilders
  • „Ongelukkig genoeg en zeker niet tot mijne eer moet ik bekennen, dat ik nooit buitengemeen ijverig ben geweest [..] Juist die mijmerende traagheid onderstel ik, dat het is, welke mij de zucht heeft gegeven tot het liggen in het gras, iets wat voor mij een waar genot mag heeten, vooral op warme zomerdagen, tegen den avond en op beschaduwde plekjes [..] Doch daar valt juist een straal der ondergaande zon door de boomen, die mij beschaduwen, en schiet langs het oog. Snel keer ik mij om en bespeur, dat ik bij een mierennest lig, welks bewoners mij reeds hier en daar tusschen de kleederen zitten. Ik kom tot mijzelven, wil mijne studie voortzetten, maar alweder is het te laat en heb ik mijn tijd verloren door die ongelukkige voorliefde tot mijmeren in het gras.”
  • „Heden vertrek ik per eersten trein naar Amsterdam. Gisteren avond kreeg ik een brief van mijn vader [J.W. Bilders], waarin hij mij zeide, dadelijk over te komen, om geiten te schilderen in een vrij groot boschgezigt, dat hij af heeft en dat dadelijk van stapel moet loopen. Ik verdien mijn reisgeld, doch verlies een dag studie buiten. Als mijne geiten lukken en ze zijn niet al te koppig, dan ben ik morgen ten één uur weder hier.”
  • Bron: Gerard Bilders juli 1859, brief uit Leiden, aan Johannes Kneppelhout
  • Aanhaling(en): J. Kneppelhout, f A.G. Bilders, Brieven en dagboek. (2 delen), A.W. Sijthoff, Leiden (tweede druk), 1876, p. 100
  • Vader J.W. Bilders had een belangrijke opdracht uit Rusland gekregen voor een boslandschap. Hij had Gerard gevraagd om dit te willen stofferen met enkele geiten, waar de jonge Gerard goed in was. Zijn vader stuurde ook enkele schilderijen van zijn zoon mee om hem te promoten
  • „Wat de invitatie van Mevrouw de Pourtalès aangaat, ik vind ze bijna te schoon. Ik kan mij zoo iets haast niet voorstellen [..] O, ik zie weder trotsche bergen, zwarte bosschen, graauwe misten, schitterende gletschers, eene wereld van poëzy.”
  • Ruisdael is voor mij de ware man der poezië, de echte dichter. Daar is een wereld van droevige, ernstige schone gedachten in zijn schilderijen. Ze hebben een ziel en een stem, die diep, treurig, deftig klinkt [..] En die Luchten [..] In de luchten is men geheel vrij, ongebonden, geheel zichzelf [..] welke een genie is hij! Hij is mijn ideaal en bijna iets volmaakts. Als het stormt en regent, en zware, zwarte wolken heen en weer vliegen, de bomen suizen en nu en dan een wonderlijk licht door de lucht breekt en hier en daar op het landschap neervalt, en er een zware stem, een grootse stemming in de natuur is, dat schildert hij, dat geeft hij weer.”
  • Bron: Gerard Bilders, dagboek-aantekening, Amsterdam, 24 maart 1860
  • Aanhaling(en): Wim Zaal Vrolijk Versterven - Gerard Bilderseen keuze uit zijn dagboek en brieven door Wim Zaal,Meulenhoff Amsterdam, 1974, pp. 51+52 - ISBN 90 290 0217 4
  • „Ik zoek naar een toon, die wij gekleurd-grijs noemen; dat is alle kleuren, hoé sterk ook, zoodanig tot één geheel gebragt, dat ze de indruk geven van een geurig, warm grijs.”
  • „Doch ik voor mij vind nog maar altijd grijs van keukenmeiden-japonnen, wit en zwart, peper en zout of op zijn hoogst een slap melkchocolade-kleurtje. Om het sentiment van het grijze, zelfs in het krachtigste groen, te houden is verbazend moeijelijk, en die het uitvindt is een gelukkig sterveling.”
  • Bron: Gerard Bilders, brief aan Johannes Kneppelhout, juli 1860
  • Aanhaling(en): Victorine Hefting, Jongkinds's Universe; Henri Scrépel, Paris, 1976, p. 18-19
  • Vervolg op het eerste citaat over warm grijs
  • „..kwam mijn vader op zekeren avond uit de lucht vallen en vroeg mij, of ik lust had met hem naar Brussel te gaan, waar hij voor de groote tentoonstelling heen wilde. Ik was zeer nieuwsgierig en naar Brussel en naar de groote tentoonstelling, liet de studies in den steek en ging mede. Finantieel was het dom, maar voor het overige ben ik zeer tevreden er geweest te zijn, want ik heb er schilderijen gezien, waar ik niet van droomde en al datgene in vond wat mijn hart begeert en ik bijna altijd bij de hollandsche schilders mis. Troijon, Courbet, Diaz, Dupré, Robert Fleury, Breton [schilders van de Franse w:School van Barbizon ] hebben een grooten indruk op mij gemaakt [..] Eenheid, rust, ernst en vooral eene onverklaarbare intimiteit met de natuur troffen mij in die schilderijen.”

1860-1865[bewerken]

  • „Daarbij komt het bijzondere verlangen eens voor goed een paar dagen mijn duffe atelier te ontvliegen [..] het tobben weken achtereen aan dezelfde schilderij, dat alles maakt suf; er komen spinnewebben en stof in mijn hoofd, zoowel als in mijn atelier, en de gedachten schieten in, zoowel als de kleuren. Dat begrensde licht, die toegetimmerde vensters, dat atelier-effect, dat sukkelen met taaije kwasten, dat zoeken naar sujetten, dat omwroeten in het geheugen, om eene of andere kleur te ontdekken - die men toch après tout meer bedenkt dan vindt - ach, 't is alles het schoone artisten-leven! Is het vreemd, als zoo'n schilder dan nog weinig zon in zijne schilderijen brengt?”
  • „Het is mijn doel niet eene koe te schilderen om de koe, noch een boom om den boom; het is om door het geheel een indruk te weeg te brengen, dien de natuur somtijds maakt, een grootschen, schoonen indruk, ook door de eenvoudigste middelen. En zie, dat is mij nog nooit gelukt. Men heeft altijd gezegd: een aardig koetje, een lief schaapje, maar dit gaat mij volstrekt niet aan. Dit bedoel ik niet, dit is geene kunst. Dit nu maakt mij mismoedig, dit overtuigt mij van mijne nietigheid, dit vernedert mij tot een gemeenen naäper.”
  • „De Fransen vragen veel aan de natuur en leven in haar intimiteit; de Duitsers zitten nog altijd in overleveringen geklonken en in regels verward, en voelen bovendien weinig van koloriet, hetgeen in landschappen een vereischte is.”
  • Bron: Gerard Bilders, brief aan Johannes Kneppelhout, 14 juli 1862
  • Aanhaling(en): Maite van Dijk, in Nederlanders in Parijs, 1789 – 1914, eindred. Aggie Langedijk, uitgeverij Thoth, 2017, pp. 118-119; ISBN 978-90-6868-741-5
  • Bilders doelde op de Franse kunstenaars van de School van Barbizon, waarvan hij de werken had leren kennen op een tentoonstelling in Brussel, samen met zijn vader
  • „Daar ben ik nu eindelijk te Logchem. Mijne droomen zijn werkelijkheid geworden [..] In het vraagstuk der oude en moderne meesters is nog iets, hetwelk ik mij niet regt duidelijk maak. Dat de laatsten de eersten vertolken is toch eene waarheid, dunkt mij, want men zegt van de werken der nieuwe meesters: het is Rembrandt-achtig, of: het is op [Paulus] Potter, [Albert] Cuyp of [Jacob] Ruysdael gebaseerd, geïnspireerd, of hij heeft de Italiaansche school bestudeerd, enz. Daarbij komt dan hunne eigene opvatting der natuur; ze vermengen de herinnering aan schoonheden der ouden met hun individueel gevoel en hunne studie. Maar wat mij niet duidelijk is, het is waarom een schoon, modern landschap mij meer tot werken en studeren aanspoort dan een oud stuk.”
  • „..er zijn menschen, die de waarheid leelijk vinden, het conventionele hooger schatten en alles willen behandelen met een matten doezelaar, hetgeen eigenlijk moet worden gekrast met den graveernaald. Het eigenlijke realisme wil men nog maar niet begrijpen. Elk onderwerp moet nog maar eeuwig wezen: eene moeder bij de wieg van haar kind of een nobele bedelaar, die aan gemeene rijken een cent vraagt en hem niet krijgt.”
  • „Ik zou de natuur zoo gaarne eens in haar winterkleed zien, en dit vooral te Oosterbeek, omdat ik gaarne eens een wintergezigt schilderde. Als de winters, die ik wel eens vroeger te Oosterbeek zag, nog bij de natuur in zwang waren, dan geloof ik, dat ik daarvan zou kunnen partij trekken. De onveranderlijke eenzelvigheid in mijne schilderijen begint mij te hinderen, en zonder iets treffends in de natuur te zien, heb ik niet veel kans daaruit te geraken.”
  • „Ik ben klaar met mijn decoratie [schilderij Jacob van Ruisdael, een watermolen schetsend] voor Arti [kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae aan het Rokin te Amsterdam], op de kleinigheid na, dat van Ruysdael nog geen schijntje op het gansche doek te vinden is; toch geloof ik wel, dat de compositie zelve en de daarin heerschende toon iets Ruysdalesques hebben. Maar de man zelf, waar ik hem plaatsen en of hij zitten of staan zal, of hij zoo groot moet worden als een potlood of zoo klein als mijn pink, zijn nog altijd belangwekkende raadselen der toekomst. Ik verwacht alles van den drang des oogenbliks en diens werking op mijn uitvindingsvermogen; daarom zal ik met de oplossing wachten tot de tijd der inlevering daar is.”
  • „Wat mijne gezondheid aangaat, kom ik nog niet bijzonder veel vooruit, somtijds gaat het wat beter, dan weer wat minder. Ik heb vele dagen, dat ik nagenoeg in 't geheel niet hoest, maar ook vele nachten, waarin ik niets anders doe en er van slapen bijna geene spraak is. De eetlust komt ook nog niet weerom, en als ik het van het eten moet hebben, zal het nog wel eenigen tijd duren voor ik weder sterk genoeg zal wezen om op een mooijen zonnigen dag een heel klein eindje te gaan loopen [..] En dat ik maar niet werken kan en al dien tijd zoo voor niet moet zien voorbijgaan, grieft mij diep en maakt mij jaloersch op ieder, die gezond en wel al maar voortgaat, voortgaat, terwijl ik stil sta. Wat moet daarvan komen!”
  • „Goddank! Ik ben wat opgeruimder; ik gevoel mij als meer gesteund in mijn geest, zie minder zwaar in de toekomst, daar ik die met onderwerping wil en moet aannemen. O, kon ik u eens zeggen welke schoone illusiën ik mij somtijds maak over aanstaanden zomer! Dat zalige gevoel van langzaam beter en sterker te worden tusschen het jonge groen! Kleine lentewandelingen met schitterende luchten en helderen, verwarmenden zonneschijn in Oosterbeeks heerlijke dennen-en eikenlaantjes, en bij dat alles, beter worden, beter worden! Zou 't misschien nog voor mij weggelegd zijn? Zoo niet, ook over die zijde van het blaadje heb ik tijd gehad na te denken en rustiger en kalmer te zijn.”

Citaten over Gerard Bilders- chronologisch[bewerken]

  • „Dit onherstelbaar verlies [van vader Bilders - hij verloor zijn vrouw in 1861] werd, zeker, eenigermate vergoed door het bezit van een nog jeugdigen zoon a. gerard, wiens weêrgâloos talent in het kunstvak zijns vaders op onderscheiden Tentoonstellingen, op groote schaal, voortreflijk gebleken is. - De Heer bilders heeft zich thans andermaal te Oosterbeek gevestigd.”
  • „Gerard was op zeventienjarigen leeftijd - het was in November 1856 - een onbesnoeid, maar ook volstrekt onbedorven natuurkind. Wat handschoenen waren wist hij naauwelijks; verder dan een pet ging zijne voorstelling van eene hoofdbedekking niet. Hij deed aan een kweekeling van Zeemanshoop denken [..] was eene frissche, heldere ziel. Wat zou er van hem worden? Niets dan een schilder, verzekerde hij, een dierenschilder. Maar toch ook een mensch, een beschaafd mensch, voegde ik er bij. Hij was reeds geen kind meer. Er moest dus spoedig verandering in hem komen. Hij werd door mij ten huize van den Heer H. J. Dirksen, docent aan het stedelijk gymnasium te 's Gravenhage, geplaatst, alwaar hij tot April 1858, derhalve gedurende anderhalf jaar, vertoefde.”
  • „Bovendien houd ik vol, dat Gerard Bilders een karakter, eene merkwaardige persoonlijkheid is geweest, die in rijperen leeftijd in meer dan ééne rigting stellig een sieraad zijns vaderlands zou geworden zijn. Dit beweren heb ik getracht door volgende proeven te staven. Of heeft mijne ingenomenheid met mijn jongen vriend zich vergist?”
  • „Wat mij niet bevalt in hem [in Bilders] is dat terwijl hij schildert hij over vreeselijke verveling en luiheid klaagt als iets waaraan hij niets doen kan – en steeds blijft hij ronddraaijen in 't zelfde hem te benaauwde kringetje van zijn vrienden en in de amusementen en levensmanier die hem de keel uit hangen [..] tGeen ik zeggen wil is dit. In zijn levensopvatting is G. Bilders romantiek geweest en de 'illusions perdues' niet te boven gekomen en ik voor mij reken het in zekeren zin een voorregt dat ik eerst [pas] begonnen ben toen romantieke illusies achter den rug waren.”

Galerij van werken[bewerken]

Externe link[bewerken]